DEN HELDER – De rechtbank Noord-Holland veroordeelt de 24-jarige Jorn B. uit Den Helder tot 180 dagen cel, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, voor het bedreigen van en plaatsen van opruiende berichten over Mark Rutte op Telegram. Ook wordt B. veroordeeld voor het bezit van kinderpornografisch materiaal. Naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf krijgt B.n een taakstraf van 240 uur.
In januari 2023 heeft de verdachte berichten geplaatst op een openbaar account op Telegram, waarmee hij toenmalig minister-president Mark Rutte bedreigde met een terroristisch misdrijf. Hij heeft onder andere gedreigd met de executie van Rutte en ook andere mensen daartoe aangezet. Daarnaast zijn op de telefoon en laptop van de verdachte kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen.
B. schreef in het Telegramkanaal: “– The only one i want is Mark Rutte en/of – I want him excecuted on live TV en/of – And if they try to run I blow everybody up included myself en/of – Maybe the elimination of the entire parlement. The first and, second chamber, is the only option;”
De officier van justitie vroeg om een celstraf van 382 dagen waarvan 365 dagen voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering werd geadviseerd en een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vroeg de officier van justitie om B. ook een taakstraf van 240 uur op te leggen, en mocht hij die niet uitvoeren te vervangen door vier maanden celstraf.
De advocaat van B. vroeg de rechtbank om vooral rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van B en een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest van de man en een taakstraf van maximaal 100 uur.
Cel- en taakstraf
De rechtbank heeft bij de strafbepaling in aanmerking genomen dat B. op januari 2023 bedreigende en opruiende berichten geplaatst op Telegram. Hierdoor heeft hij zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van toenmalig minister-president Mark Rutte met een terroristisch misdrijf en opruiing tot een terroristisch misdrijf. Dat de berichten van de verdachte uiteindelijk – voor zover bekend – niet tot geweldshandelingen hebben geleid, maakt de feiten niet minder ernstig. Met het verspreiden van zijn uitlatingen, die B. zelf als grappig stelt te hebben bedoeld, heeft B. bij anderen het idee kunnen opwekken dat het normaal is om terreurdaden te plegen. In een democratische rechtsstaat is het van belang dat de bewindslieden hun werk zonder angst en beletsels in het kader van hun veiligheid kunnen verrichten. Door zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de minister-president en bijgedragen aan heersende gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft B. zich schuldig gemaakt aan het bezit van kinderporno. Het in bezit hebben van kinderporno is bijzonder ernstig nu bij de vervaardiging ervan kinderen seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd. Het is algemeen bekend dat de gevolgen die deze kinderen zowel in psychische als in fysieke zin hiervan ondervinden doorgaans bijzonder ingrijpend zijn. B. moet hier mede verantwoordelijk voor worden gehouden, nu hij heeft bijgedragen aan de instandhouding van de vraag naar kinderporno en daarmee ook aan het seksuele misbruik en de exploitatie van deze kinderen. Voor de bestrijding van kinderporno is het nodig om niet alleen de personen strafrechtelijk aan te pakken die kinderporno produceren, maar ook degenen die kinderporno verwerven.
Uit de Justitiële documentatie van B. kwam naar voren dat B. al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging, daarom heeft de rechtbank dit meegewogen in de strafmaat. Ook het rapport van de reclassering is meegenomen in het vormen van de strafmaat. Uit dit rapport komt naar voren dat B. last had van psychische en sociale problemen en door De Waag (psychiatrisch centrum) is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. Bij B. is geen extremistische gedachtegoed of een ideologie die geweld rechtvaardigt vastgesteld. B. heeft zich tijdens de de schorsing van zijn voorlopige hechtenis actief ingezet voor behandeling en begeleiding wat er voor heeft gezorgd dat B. nu een toename van beschermende factoren heeft.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk deel, om herhaling te voorkomen, geboden is. Ten aanzien van de duur van het voorwaardelijk strafdeel wijkt de rechtbank in matigende zin af van de eis van de officier van justitie, gelet op de jonge leeftijd van B. en de te verwachten effectiviteit van een voorwaardelijk deel. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd die B. in voorarrest heeft doorgebracht moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van 163 dagen daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat B. ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit, alsmede de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Verder moet B. 240 uur een werkstraf uitvoeren.